Het was weer zomer. De aangename wind op het strand verzachtte het geluid van de golven en de stemmen rond ons heen. Ik lag op mijn buik. Lou tekende in het zand.
Vanuit mijn rechterooghoek zag ik de familie van vorig jaar. Ze zetten de gestreepte parasol overeind, en legden twee groene handdoeken op de grond. Maar geen strandstoel voor oma. ‘Want hun oma komt dit jaar niet,’ had mijn moeder al uitgelegd, ‘hun oma is van de winter doodgegaan.’
Vanuit mijn linkerooghoek zag ik het kleine jongetje dat vorig jaar zittend z´n rode emmer met zand vulde. Dit jaar kon hij al lopen. Ik zag hem rennen naar de zee met z´n rode emmer, zijn moeder achter hem aan. ‘Kom hier, kom hier!’ Haar geschreeuw verdween in de blauwe lucht zonder wolken.
Het was weer zomer en de vloed kwam opzetten.
Maar dit jaar iets hoger dan vorig jaar. Het strand werd kleiner. ‘Het ijs van de Noordpool is aan het smelten,’ hoorde ik een forse vrouw naast ons zeggen.
Lou en ik pakten onze handdoeken en verhuisden wat omhoog dichtbij de duinen. De vloed volgde ons.
Lou groef in de grootste duin op zoek naar een schat. Iedereen lag nu op een korte afstand van elkaar. Vóór mij werd over hypotheken gepraat. Achter mij over botoxbehandelingen.
Mijn moeder kwam aanlopen met haar strandstoel. Een stoel waarop ze vorig jaar nooit zat en dit jaar weer niet. ‘Ik verveel me als ik zit,’ zei ze weer dit jaar, ‘ik wil liever langs de oever blijven lopen. Zo, tot die rots en dan weer terug.’
Mijn vader verscheen met de parasol en twee perziken voor Lou en voor mij. ‘Ik ga de parasol dichtbij Lou’s handdoek zetten,’ zei hij weer dit jaar. En begon langzaam een put te graven voor de parasol waaronder we geen seconde zaten.
‘Kom,’ zei mijn moeder tegen mijn vader, ‘laten we gaan lopen.’ En ze verdwenen in de naakte massa van vrouwen en mannen langs de oever richting de rots.
Het was weer zomer en we aten ´s middags warm.
Het nieuws stond aan zoals vorig jaar. Aan tafel praatten we over een tante die met kerst een trombus kreeg en een neefje dat deze zomer niet zo gezond was geboren. Lou vroeg of er een ijsje als toetje was. Uit de televisie waarnaar niemand keek, klonk steeds maar weer het woord oorlog.
´Kan de televisie niet uit?,´ vroeg ik. ´Bij ons in Amsterdam hebben we geen televisie,´ herhaalde ik weer dit jaar.
Toen draaide Lou zich om. Zij keek ernstig naar de televisie en vroeg ineens wat oorlog was.
Dit jaar zag ze het wel.*
Leave a Reply